Belangrijkste aandachtspunten 

  • Mazelen is zeer besmettelijk.   
  • Er is een hoog risico op mazelen bij niet immune personen met een risicocontact en een typisch klinisch beeld van mazelen.  
  • Voorbeelden van patiëntengroepen met een lage vaccinatiegraad zijn vluchtelingen, arbeids- of gezinsmigranten of personen met een bepaalde geloofsovertuiging.  
  • Soms is er geen specifiek risicocontact bekend, maar is de kans op een risicocontact wel verhoogd door een hoge prevalentie zoals tijdens een uitbraak. 

Achtergrondinformatie mazelen 

Vaccinatieschema & immuunstatus 

In Nederland krijgen kinderen in het kader van het rijksvaccinatieprogramma (RVP) de BMR-vaccinatie toegediend op 14 maanden en 9 jaar (zie: Rijksvaccinatieprogramma.nl).    

Kinderen tussen de 6 en 14 maanden die een reëel risico lopen op mazeleninfectie komen in aanmerking voor een vervroegde BMR-vaccinatie. Voorbeelden van een reëel risico zijn:   

Voor het maken van een risico-inschatting op mazelen is het van belang om te weten of een persoon voldoende immuun is.  

  • Vrijwel iedereen die geboren is voor 1965 heeft mazelen doorgemaakt en is voldoende beschermd (immuun).   
  • Personen geboren vanaf 1978, die volledig zijn gevaccineerd via het RVP hebben 2 mazelen- of BMR-vaccinaties gehad en worden beschouwd als voldoende beschermd (immuun).   
  • Personen geboren in 1975, 1976 en 1977 hebben via het RVP maar 1 mazelenvaccinatie gehad. Aan zorgverleners uit deze geboortejaren wordt daarom 1 extra BMR-vaccinatie geadviseerd.   
  • Vraag bij personen geboren tussen 1965 en 1975 na of zij mazelen hebben doorgemaakt of buiten het Rijksvaccinatieprogramma tegen mazelen gevaccineerd zijn. Als dat niet het geval is (niet-immuun), wordt aan zorgverleners uit deze geboortejaren 2 BMR-vaccinaties aangeboden met een interval van ten minste 1 maand.  

Verwekker 

Mazelen wordt veroorzaakt door het mazelenvirus. De incubatieperiode van expositie tot begin van de prodromale fase duurt 7 tot 14 dagen (gemiddeld 10 dagen). De incubatieperiode van expositie tot begin van het exantheem bedraagt 7 tot 18 dagen (gemiddeld 14 dagen).    

Klinisch beeld   

Het typische verloop van mazelen gebeurt in 2 fasen: de prodromale fase, gevolgd door de exanthemateuze fase.   

  • Prodromale fase: De ziekte begint plotseling met algemene malaise, koorts, conjunctivitis, verkoudheid en hoesten. De koorts neemt in de loop van 2 tot 3 dagen geleidelijk toe tot meer dan 39°C. Aan het einde van de prodromale fase, net voor het ontstaan van het exantheem, kunnen bij 30% van de patiënten Koplikse vlekjes (kleine witte vlekjes op het mondslijmvlies) ontstaan die pathognomonisch zijn voor mazelen. Ze verdwijnen binnen enkele dagen.   
  • Exanthemateuze fase: 3-7 dagen na ontstaan van de klachten ontwikkelt zich een gegeneraliseerd grofvlekkig exantheem dat ruw aanvoelt (als schuurpapier). Het begint achter de oren en langs de haargrens en breidt zich in 3 dagen uit via gezicht, nek, borst, romp naar de ledematen. Na enkele dagen verbleekt het weer. In totaal duurt deze exanthemateuze fase meestal 7-10 dagen.   

Indien een gevaccineerd persoon een mazeleninfectie ontwikkelt, dan spreekt men van een doorbraakinfectie. Dit verloopt in deze groep veelal mild of asymptomatisch en de hierboven beschreven symptomen kunnen dan minimaal of afwezig zijn. Een asymptomatisch beloop van mazelen komt bij niet-immune mensen niet voor. 

Complicaties 

De meest voorkomende complicaties van mazelen zijn:  

  • otitis media (5-10% van de mazelenpatiënten)   
  • laryngotracheobronchitis (5-10% van de mazelenpatiënten)   
  • bronchiolitis (5-10% van de mazelenpatiënten)   
  • pneumonie (1-5% van de mazelenpatiënten). Longontsteking kan veroorzaakt worden door het mazelenvirus zelf of door een bacteriële superinfectie.   
  • encefalitis (0,1% van de mazelenpatiënten).  

Transmissie  

  • Mazelen is een van de meest besmettelijke infectieziekten. Het mazelenvirus kan enkele uren in druppeltjes in de lucht overleven. Besmetting tijdens kortdurende expositie (bijvoorbeeld in de wachtruimte van een huisartsenpraktijk) is beschreven.   
  • De besmettelijke periode is vanaf 4 dagen vóór tot en met 4 dagen na het begin van het exantheem.   
  • Indien zich een doorbraakinfectie mazelen ontwikkelt bij een tweemaal gevaccineerd persoon, dan lijkt de kans op secundaire transmissie uitermate gering. Bij een doorbraakinfecties bij een slecht eenmaal gevaccineerd persoon is de kans op secundaire transmissie groter. 

Diagnostiek  

Bij vermoeden van mazelen is laboratoriumbevestiging geïndiceerd, tenzij er sprake is van een klassiek mazelenbeeld (zie Klinisch beeld) in combinatie met een risicocontact. 

Diagnostiek naar mazelen kan onder andere uitgevoerd worden door de huisarts of door de GGD. Voor de huisarts gaat het in de regel om diagnostiek ten behoeve van:  

  • het medische behandelbeleid van de patiënt zelf 
  • het infectiepreventiebeleid van de omgeving van de patiënt, bijvoorbeeld bij een gezinslid van de patiënt* met een verhoogde kans op een ernstig beloop.  

Diagnostiek in het kader van bron- en contactonderzoek wordt uitgevoerd door de GGD. Overleg bij twijfel met de GGD. 

*) De volgende risicogroepen komen na een risicocontact in aanmerking voor immunoglobulines: 

  • Zuigelingen tot en met 8 maanden 
  • Niet-immune zwangere vrouwen 
  • Immuungecompromitteerden 

Aan overige niet-immune contacten kan BMR-vaccinatie worden aangeboden, welke zo spoedig mogelijk dient te worden toegediend (binnen 72 uur na blootstelling). Voor het volledige profylaxe beleid zie de paragraaf Profylaxe en behandeling in Mazelen | LCI richtlijnen (rivm.nl) en ook Stroomschema maatregelen contacten | LCI richtlijnen (rivm.nl) 

Type diagnostiek:   

  • Diagnostiek kan worden gedaan door middel van PCR op een keeluitstrijk (eSwab) of in urine, kort na het ontstaan van de huiduitslag (bij voorkeur <3 dagen). Indien diagnostiek later wordt ingezet, dan wordt tevens serologie geadviseerd (IgM in serum).   
  • Deze diagnostiek wordt maar in enkele gespecialiseerde laboratoria in Nederland uitgevoerd.  

Meldplicht  

Mazelen is een meldingsplichtige ziekte B2. Als mazelen wordt vastgesteld, dient dit gemeld te worden bij de GGD o.a. voor het opstarten van een bron- en contactonderzoek.   

Bescherming zorgverleners  

Niet-immune zorgverleners kunnen zelf besmet raken na een risicocontact met mazelen (risicoloper). Indien zich mazelen ontwikkelt bij de zorgverlener, dan kan er transmissie plaatsvinden naar anderen, zoals patiënten of collega’s (risicovormer).   

In Nederland is de kans voor huisartsen om mazelen op te lopen in het algemeen erg klein. Tijdens een epidemie is deze kans in regio’s met een lage vaccinatiegraad wel reëel. De mazelenepidemie in 2013/2014 heeft geleid tot het LCI-advies ‘Bescherming tegen mazelen in de gezondheidszorg’.   

De verantwoordelijkheid voor de bescherming en vaccinatie van medewerkers ligt primair bij de werkgever. Als een personeelslid onvoldoende beschermd is, wordt preventief vaccinatie aangeboden (of PEP na een risicocontact). Een medewerker is voldoende beschermd als deze mazelen heeft doorgemaakt of een volledige vaccinatieserie van 2 mazelen- of BMR-vaccinaties heeft gehad (zie tevens ‘vaccinatieschema en immuunstatus’).   

Infectiepreventieve maatregelen bij vermoeden van mazelen  

Neem bij een patiënt met (vermoeden van) mazelen de volgende voorzorgsmaatregelen:   

  • laat de patiënt, indien mogelijk, niet naar de praktijk komen.   

Indien een patiënt met (vermoeden van) mazelen de praktijk bezoekt:   

  • zet de patiënt een FFP2-masker op.  
  • plaats de patiënt in een aparte ruimte (niet in de wachtkamer).  
  • de zorgverlener draagt PBM voor aerogeen overdraagbare aandoeningen (o.a. FFP2-masker).   
  • laat de patiënt bij voorkeur beoordelen door een zorgverlener die immuniteit heeft tegen mazelen.  
  • gebruik de ruimte waar de patiënt heeft verbleven niet voor patiëntenzorg tot 2 uur na het consult en ventileer deze ruimte.  

Aerogeen overdraagbare aandoeningen

De NHG-richtlijn infectiepreventie in de huisartsenpraktijk adviseert bij aerogeen overdraagbare aandoeningen zoals mazelen gebruik te maken van een FFP2-masker. 

Onderscheid immune en niet-immune zorgverleners

De LCI-richtlijn Mazelen adviseert sinds april 2024 om ten aanzien van infectiepreventiebeleid onderscheid te maken tussen immune en niet-immune zorgverleners. Diagnostiekafname naar mazelen dient, volgens de LCI-richtlijn Mazelen, uitgevoerd te worden door immune medewerkers. PBM voor immune medewerkers zijn, strikt genomen, niet nodig volgens de LCI richtlijn, tenzij er sprake is van spatten (bijv. bij afname keeluitstrijk) ter bescherming tegen andere pathogenen (minimaal chirurgisch mondneusmasker). 

In de huisartsenpraktijk is het problematisch om hulpverleners in te delen in de 2 categorieën ‘immuun’ (gevaccineerd/doorgemaakt) en ‘niet immuun’ tegen mazelen. Enkele overwegingen hierbij zijn:  

  • Hulpverleners zullen informatie over hun persoonlijk immuunstatus niet altijd willen delen met naaste collega’s en zijn daartoe ook niet verplicht. Een bedrijfsarts met een overzicht is in de huisartsenpraktijk veelal niet fysiek aanwezig en overleg op korte termijn zal lastig zijn.  
  • Regelmatig is er twijfel over het doorgemaakt hebben van mazelen op jonge leeftijd en of men volledig (2x) gevaccineerd is. Serologisch onderzoek is veelal niet gedaan. 
  • Er is bij hulpverleners die volledig gevaccineerd zijn een klein risico dat zij onvoldoende beschermd zijn tegen een mazeleninfectie (primair vaccinfalen) . Het RIVM stelt dat dit risico  ongeveer 1% is. 

Bovenstaande overwegingen maken het advies in de LCI richtlijn om mazelendiagnostiek uit te laten voeren door immune medewerkers zonder PBM, dan ook praktisch moeilijk uitvoerbaar in de huisartsenpraktijk. 

Handhaving aanbeveling infectiepreventieve maatregelen

Het NHG handhaaft daarom de huidige aanbeveling over infectiepreventieve maatregelen bij vermoeden van mazelen in de huisartsenpraktijk, te weten:  

Neem bij een patiënt met (vermoeden van) mazelen de volgende voorzorgsmaatregelen:   

  • laat de patiënt, indien mogelijk, niet naar de praktijk komen.   

Indien een patiënt met (vermoeden van) mazelen de praktijk bezoekt:   

  • zet de patiënt een FFP2-masker op.  
  • plaats de patiënt in een aparte ruimte (niet in de wachtkamer).  
  • de hulpverlener draagt PBM voor aerogeen overdraagbare aandoeningen (o.a. FFP2).   
  • laat de patiënt bij voorkeur beoordelen door een hulpverlener die immuniteit heeft tegen mazelen.  
  • gebruik de ruimte waar de patiënt heeft verbleven niet voor patiëntenzorg tot 2 uur na het consult en ventileer deze ruimte. 

Meer informatie en totstandkoming  

De adviezen over patiënten met (vermoeden van) mazelen in de huisartsenpraktijk zijn gebaseerd op informatie van het RIVM. Voor details en aanvullende informatie over mazelen, zie