Werkgevers van huisartsen- en verloskundigenpraktijken moeten beleid hebben met betrekking tot de immuun- en vaccinatiestatus van personeel (risico-inventarisatie en evaluatie). Hierin is minimaal het volgende opgenomen:
- een procedure om de immuun- en vaccinatiestatus van de praktijkmedewerkers vanaf indiensttreding in kaart te brengen;
- een procedure om eventueel aanvullende maatregelen aan te bieden bij een ontoereikende immuun- en vaccinatiestatus;
- specifiek beleid voor praktijkmedewerkers met een verhoogd risico (bijvoorbeeld zwangeren);
- de manier waarop het overzicht van de immuun- en vaccinatiestatus van de praktijkmedewerkers wordt ingezet bij een (dreigende) uitbraak;
- wat te doen bij onbeschermde blootstelling aan of mogelijke besmetting met een infectieziekte (bijvoorbeeld profylaxe door middel van passieve immunisatie).
Aanvullende maatregelen kunnen bestaan uit het aanbieden van (aanvullende) vaccinatie, uitsluiting van specifieke werkzaamheden en/of de toepassing van (extra) persoonlijke beschermingsmiddelen.
Vanwege het risico op blootstelling aan bloed horen praktijkmedewerkers gevaccineerd te zijn tegen hepatitis B. De immunisatie voor hepatitis B moet een maand na de laatste injectie worden gecontroleerd.
Influenzavaccinatie wordt voor alle medewerkers in de gezondheidszorg geadviseerd om transmissie te voorkomen naar patiënten met een verhoogd risico op een ernstig beloop.
Ook wordt nagegaan of de praktijkmedewerker is gevaccineerd in overeenstemming met het Nederlandse rijksvaccinatieprogramma. Anno 2015 omvat het rijksvaccinatieprogramma (RVP) de volgende vaccins: difterie, kinkhoest, tetanus en poliomyelitis (DKTP), bof mazelen en rubella (BMR), haemophilus influenzae type B (HIB), neisseria meningitidis groep C, hepatitis B, pneumokokken en HPV.
Wanneer een praktijkmedewerker niet gevaccineerd is volgens het RVP èn de desbetreffende infecties niet heeft doorgemaakt in het verleden, dan wordt vaccinatie tegen BMR, DKTP en waterpokken geadviseerd.
Het aanbieden van de overige vaccinaties in het RVP is twijfelachtig omdat deze infectieziekten weinig voorkomen en de kans op transmissie van deze ziekten in de huisartsen- en verloskundigenpraktijk heel klein is.
Als de praktijkmedewerker niet weet of hij een infectieziekte heeft doorgemaakt of is gevaccineerd, dan wordt eventueel een titer bepaald. Voor vrouwelijke verloskundigen of verloskundig actieve huisartsen is het wenselijk om een serostatus van CMV, parvovirus en varicella zoster te laten bepalen.
Praktijkmedewerkers die niet gevaccineerd willen worden kunnen niet gedwongen worden om zich te laten vaccineren.
Hoe te handelen bij praktijkmedewerkers die niet zijn gevaccineerd tegen hepatitis B en bij nonresponders op vaccinatie, staat beschreven in de Landelijke richtlijn preventie transmissie van hepatitis B van medisch personeel naar patiënten (pdf).
De bedrijfsarts kan een rol spelen bij adviezen over vaccinaties bij (zwangere) werknemers.
Zie voor meer informatie ook de sites van KIZA, SBOH, Rijksoverheid en Arbokennisnet.
Definitie praktijkmedewerkers: (huis)artsen, verloskundigen, ondersteunend personeel en eventuele stagiaires in de huisartsen- en verloskundigenpraktijk, die patiëntgebonden werkzaamheden verrichten.