Inhoud
Selecteren en beoordelen
Selecteren
De Gezondheidsraad adviseert welke groepen in aanmerking komen voor griepvaccinatie. In 2021 is er een nieuw advies uitgebracht.
Er zijn 2 groepen te onderscheiden:
- Mensen die in aanmerking komen op basis van leeftijd (60-plussers). Dit is de grootste groep (ongeveer 75-80% van de doelgroep).
- Mensen die in aanmerking komen op basis van een medische indicatie (ongeveer 20-25% van de doelgroep).
Het HIS ondersteunt de selectie van de doelgroep. Ouderen worden geïdentificeerd op basis van geboortedatum. Iedereen die vóór 1 mei 2025 60 jaar of ouder wordt, komt in aanmerking voor griepvaccinatie.
De groep met een medische indicatie kunt u in het HIS selecteren op basis van:
- ICPC-codes
- medicatiegegevens uit het actueel medicatieoverzicht (gebruik van immuunsuppressiva in het afgelopen jaar)
- behandelingen
- een diagnostische bepaling (BMI ≥ 40)
Beoordelen
Patiënten worden onderverdeeld in een groep met ‘zekere indicaties’, die het HIS automatisch selecteert, en een groep met een ‘mogelijke indicatie’. Bij ‘mogelijke indicaties’ beoordeelt u handmatig of er wel of niet sprake is van een indicatie voor griepvaccinatie. In dit overzicht staan de ‘mogelijke indicaties’ beschreven en op welke gronden selectie plaatsvindt.
Patiënten die geïdentificeerd worden via medicatiegegevens of een diagnostische bepaling (BMI ≥ 40) hebben een ‘zekere indicatie’. Alle ICPC-codes en behandelingen zijn voorzien van een specificiteit. Specificiteit 3 betekent ‘zekere indicatie’. Specificiteit 1 en 2 zijn ‘mogelijke indicaties’.
Bij specificiteit 1 gaat het om een ICPC-code waar meerdere aandoeningen onder vallen, die niet allemaal een indicatie voor griepvaccinatie zijn. Bij specificiteit 2 is er een aanvullend criterium dat bepaald of er wel of niet een indicatie voor griepvaccinatie is. Zie de tabel hieronder voor voorbeelden bij specificiteit 1 en 2.
Specificiteit | Voorbeeld |
---|---|
1. ICPC-verzamelcode | Longfibrose valt onder code R99 ‘andere ziekte(n) luchtwegen’, wat wel een indicatie voor griepvaccinatie is. Andere aandoeningen die onder R99 vallen mogelijk niet. |
2. Aanvullend criterium | |
– Ernst | Bij chronische nierschade is er alleen een indicatie voor griepvaccinatie wanneer er een matig of ernstig verhoogd risico is op cardiovasculaire schade, progressie van nierschade en mortaliteit. |
– Gevolg | Bij chronische hepatitis is er een indicatie voor griepvaccinatie wanneer er gevorderde leverfibrose is opgetreden. |
– Medicatie | Bij inflammatoire darmaandoeningen is het onwaarschijnlijk dat de ziekte zelf een klinisch relevante vermindering in afweer veroorzaakt. Het gebruik van biologicals of andere immunosuppressiva doet dat wel. |
Tip: zorg ervoor dat de episodenaam zo compleet mogelijk is. We hebben de HIS-leveranciers gevraagd om in de ‘te beoordelen’-lijst ook de episodetitels weer te geven. Een complete episodenaam kan voorkomen dat het dossier geopend moet worden. Zo kost het beoordelen minder werk.
Voorbeelden:
- U99.01 nierinsufficiëntie eGFR 41 nov ’21
- R96 matig-ernstige astma
- D94.01 colitis ulcerosa, met frequent exacerbaties, adalimumab-gebruik
Handmatig patiënten toevoegen aan de selectie
U kunt patiënten tegenkomen die een indicatie voor griepvaccinatie hebben, maar bij wie de selectie niet automatisch plaatsvindt, bijvoorbeeld omdat de specialist de indicatie voor griepvaccinatie stelt. Een deel van deze patiënten zou zich zelf kunnen melden met het verzoek om een griepvaccinatie. U kunt deze patiënten handmatig aan de selectie toevoegen, met een kenmerk dat ervoor zorgt dat ze ook komende jaren te identificeren zijn. Verschillende HIS’en hebben dit op uiteenlopende manieren ingericht. Vraag zo nodig om instructies bij uw HIS-leverancier.
Griepweigeraars
Mensen die expliciet hebben aangegeven geen uitnodiging meer te willen ontvangen, kunt u registreren als ‘griepweigeraar’. Zij komen niet meer in de automatische selectie en ook niet meer in de lijst ‘te beoordelen’, ook niet als ze een nieuwe indicatie krijgen of de leeftijdsgrens passeren.
Indicaties
De volgende groepen mensen komen in aanmerking voor griepvaccinatie:
- mensen die vóór 1 mei van het volgend jaar 60 jaar of ouder worden
- bewoners van verpleeghuizen
- patiënten met een chronische stoornis van de hartfunctie
- patiënten met afwijkingen en functiestoornissen van de luchtwegen en longen
- patiënten met een chronische nierinsufficiëntie
- patiënten met bepaalde neurologische en neuromusculaire aandoeningen (NNMD)
- patiënten met diabetes mellitus
- patiënten met dementie
- patiënten met morbide obesitas (BMI ≥ 40)
- patiënten met een cochleair implantaat
- patiënten met een verminderde weerstand tegen infecties (door een onderliggende aandoening en/of medicatiegebruik)
- patiënten geïnfecteerd met hiv
- patiënten die recent een beenmergtransplantatie hebben ondergaan
- kinderen en adolescenten van 6 maanden tot 18 jaar die langdurig salicylaten gebruiken
- mensen met een verstandelijke beperking
- zwangeren (zonder medische indicatie) vanaf 22 weken zwangerschap gedurende het griepseizoen
Patiënten met chronische stoornis van de hartfunctie
Onder deze groep vallen patiënten met:
Mensen met ischemische hartziekten lopen in de eerste week na bevestigde griep een 6-9 keer verhoogd risico op ziekenhuisopname wegens een myocardinfarct. Griepvaccinatie beschermt ongeveer 30% tegen het krijgen van een myocardinfarct tijdens een griepinfectie. Hieronder vallen onder andere angina pectoris, een (acuut of doorgemaakt) myocardinfarct en coronair sclerose.
Koorts kan bepaalde (levensbedreigende) ritmestoornissen uitlokken. Wanneer er een risico is op een (ernstige) complicatie bij griep, is er een indicatie voor griepvaccinatie. Denk aan een shock bij patiënten met een ICD, noodzaak tot cardioversie of hartfalen bij ontregeld atriumfibrilleren of plotse hartstilstand bij mensen met het wolff-parkinson-whitesyndroom of lang-QT-syndroom. Extrasystolen zonder andere hartziekte zijn geen indicatie voor griepvaccinatie.
Zoals cardiomyopathie, neoplasma of grote aangeboren afwijkingen.
K73 | Aangeboren afwijking(en) hartvaatstelsel | Er is een indicatie voor griepvaccinatie bij uitgebreide aangeboren afwijkingen (bijv tetralogie van Fallot, transpositie grote vaten ect). Kleine afwijkingen (atrioveneuze malformaties, ASD/VSD (ook na operatie)) zijn geen indicatie |
De volgende aandoeningen zijn geen indicatie voor griepvaccinatie:
- stollingsstoornissen (zoals proteïne S-deficiëntie of factor-V-Leiden)
- kinderen die een hartoperatie hebben ondergaan en daarna een normaal functionerend hart hebben
Patiënten met afwijkingen en functiestoornissen van de luchtwegen en longen
Onder deze groep vallen mensen met:
Bij de behandeling van een maligniteit aan de luchtwegen ontstaat er vrijwel altijd restschade (long(kwab)resectie, littekenweefsel na bestraling, bronchiëctasieën). Deze restschade kan zorgen voor secundaire infectieproblematiek. Ook na genezing wordt griepvaccinatie aangeboden.
Tuberculose geneest vaak restloos, maar er kan ook restschade zijn. Bronchiëctasieën en holtevorming zijn voorbeelden waarbij secundaire infectieproblematiek frequent voorkomt. U hoeft niet te selecteren op deze restschade, maar kan griepvaccinatie aanbieden aan alle (ex-)tuberculose patiënten. De kans op restschade is het grootst bij patiënten met gegeneraliseerde tuberculose en een lange delay tot succesvolle behandeling (bijvoorbeeld door diagnostische delay, therapieontrouw, resistentie).
Astma geeft een grotere ziektelast bij een griepinfectie. Astma is de meest voorkomende onderliggende ziekte bij patiënten die wegens griep in het ziekenhuis opgenomen worden.
Uit de meeste onderzoeken komt naar voren dat astma een risicofactor is voor ziekenhuisopname en complicaties bij griep (onder andere astma-exacerbaties, gebruik van astmamedicatie). Bij volwassenen zijn er aanwijzingen dat griepvaccinatie ook tegen deze complicaties beschermt. Het bewijs is van matige kwaliteit.
Milde vormen van astma zijn geen indicatie voor griepvaccinatie. Griepvaccinatie wordt aangeboden aan patiënten die een onderhoudsbehandeling nodig hebben/gebruiken (inhalatie corticosteroïden, langwerkenden brochodilatoren, montelukast).
Voor kinderen is er vrijwel geen bewijs dat griepvaccinatie helpt om astma- en griepgerelateerde complicaties te voorkomen. Wanneer ouders twijfelen over griepvaccinatie bij hun kind met astma kan dit gegeven meegewogen worden in de gezamenlijke besluitvorming.
COVID-19 kan blijvende longschade veroorzaken (onder andere longfibrose, diffusiestoornis en restrictieve longfunctiestoornis). Dit is bij een zeer kleine minderheid van de ex-COVID-patiënten het geval. Blijvende longschade wordt gezien bij ongeveer 2-3% van de patiënten die vanwege COVID in het ziekenhuis zijn opgenomen.
U kunt deze groep niet (automatisch) selecteren. Longartsen diagnosticeren deze blijvende longschade. Alleen zij kunnen indiceren wie in aanmerking komt voor griepvaccinatie wegens blijvende longschade na COVID-19. Let in poliklinische brieven van longartsen op deze aanbeveling en voeg deze patiënten handmatig toe aan de selectie voor griepvaccinatie. Uw HIS-leverancier kan u instructies geven hoe u hen handmatig toevoegt. Zie ook de paragraaf ‘Selecteren’. U kunt ook de ICPC-code R99 toevoegen met de episodenaam: longschade na COVID-19.
B99.02/ R83.02 | Sarcoïdosis | Actieve sarcoïdosis is bijna altijd een indicatie voor griepvaccinatie. Er is een indicatie wanneer: er lokalisatie in longen, nieren, en/of hart is (in >90% van de gevallen is dit zo), en/ofer immuunsuppressiva gebruikt worden (actueel gebruik en wash-out periode, pragmatisch kan het afgelopen jaar aangehouden worden) Wanneer sarcoïdosis in remissie is, is er een indicatie wanneer er sprake is van restschade aan longen, nieren en/of hart. |
R96 | Astma | Er is een indicatie voor griepvaccinatie wanneer er een onderhoudsbehandeling gebruikt wordt (inhalatie corticosteroïden, langwerkende bronchodilatoren, montelukast) |
R96.02 | Allergisch astma | Zie hierboven. |
R99 | Andere ziekte(n) luchtwegen | Er is een indicatie voor griepvaccinatie bij een klinisch relevante functiestoornis van de luchtwegen. Longfibrose is een van de ziekten die hieronder gecodeerd wordt, en die een indicatie voor griepvaccinatie is. Het is moeilijk een goede definitie van ‘klinisch relevant’ te geven. Er wordt samen met de longartsen gewerkt aan criteria (in het kader van langdurige longschade na COVID-19). Deze zijn nu nog niet voorhanden. |
Patiënten met een chronische nierinsufficiëntie
Patiënten met chronische nierschade en een matig tot ernstig verhoogd risico op cardiovasculaire schade, progressie van nierschade en mortaliteit hebben een indicatie voor griepvaccinatie. Het gaat om patiënten met:
- eGFR 0-44
- eGFR 45-59 én ACR ≥ 3
- eGFR ≥ 60 én ACR ≥ 30
Griepvaccinatie lijkt in deze groep te beschermen tegen cardiovasculaire complicaties en ziekenhuisopname. Ook zijn er nierziekten waarbij de patiënt immuunsuppressiva krijgt en waarbij er ook een indicatie voor griepvaccinatie is.
U88 | Glomerulonefrose/ nefritis | Er is een indicatie voor griepvaccinatie wanneer: – er sprake is van een nierfunctiestoornis waarbij een indicatie voor griepvaccinatie is (zie U99.01) – immuunsuppressiva gebruikt worden, zowel actueel gebruik als gedurende de wash-out periode. pragmatisch kan het afgelopen jaar aangehouden worden. voor meer informatie over wash-out periodes. Zie LCI richtlijn vaccinatie bij chronisch inflammatoire aandoeningen. |
U99 | Andere ziekten urinewegen | Zie hierboven. |
U99.01 | Nierfunctiestoornis/ nierinsufficiëntie | Indicatie voor griepvaccinatie indien: eGFR 0-44 eGFR 45-59 én ACR ≥3 eGFR ≥60 én ACR ≥30 |
De volgende aandoeningen zijn geen indicatie voor griepvaccinatie:
- mononier/hoefijzernier
- polycysteuze nierziekte zonder bijkomende nierfunctiestoornis of cardiovasculaire comorbiditeit
- hydronefrose zonder nierfunctiestoornis
Patiënten met bepaalde neurologische en neuromusculaire aandoeningen (NNMD)
Onder deze groep vallen patiënten met:
- een doorgemaakt CVA (bloedig en ischemisch)
- de ziekte van Parkinson en parkinsonisme
- multipele sclerose
- epilepsie
- neuromusculaire aandoeningen: myasthenia gravis, ALS, spierziekten
- kinderen met psychomotore retardatie
- aandoeningen gecodeerd onder N99 andere ziekte(n) zenuwstelsel
De volgende aandoeningen zijn geen indicatie voor griepvaccinatie:
- hoofdpijn (migraine, clusterhoofdpijn, trigeminusneuralgie)
- radiculaire syndromen en perifere neuropathieën
Patiënten met diabetes mellitus
Iedereen met diabetes mellitus komt in aanmerking voor griepvaccinatie, ook mensen die alleen met dieetaanpassingen behandeld worden. Wanneer de diabetes door succesvolle leefstijlinterventie volledig in remissie is (dus normale suikers en geen medicatie), kan in samenspraak met de patiënt besloten worden om af te zien van griepvaccinatie. U hebt hier geen actieve rol in (en hoeft deze groep patiënten niet in de selectie uit te sluiten).
Gestoorde glucosetolerantie is geen indicatie voor griepvaccinatie.
Patiënten met dementie
Mensen met dementie zijn gemiddeld kwetsbaarder, en lopen bij griep een verhoogd risico op longontsteking, opname en overlijden (3-4 keer verhoogd risico).
Zie de paragraaf ‘Griepvaccinatie en wils(on)bekwaamheid’ voor overwegingen rond wilsbekwaamheid die meespelen tijdens het vaccineren.
Patiënten met morbide obesitas (BMI ≥ 40)
Bij een griepinfectie lopen mensen met een hoog BMI een verhoogd risico op complicaties: ruim 1,5 keer verhoogd risico op ziekenhuisopname en een 2 keer verhoogd risico op IC-opname en overlijden.
Registreer morbide obesitas onder T83 overgewicht én met de diagnostische bepaling BMI. In de preventiemodule wordt geselecteerd op de diagnostische bepaling BMI en niet op ICPC-code T83.
Vaccineer deze groep patiënten met een langere naald (38 mm). Hier vindt u meer informatie over vaccineren met een langere naald.
Patiënten met een cochleair implantaat
Patiënten met een cochleair implantaat (CI) hebben vooral de eerste jaren na plaatsing van het implantaat vanwege een porte d’entree in de schedel een verhoogd risico op (bacteriële) meningitis. De Gezondheidsraad adviseert mensen met een CI griepvaccinatie aan te bieden, met de gedachte dat een griepinfectie kan leiden tot een secundaire bacteriële infectie (vaak otitis media), die op zijn beurt tot een meningitis zou kunnen leiden. Zie voor meer informatie hierover de LCI-richtlijn Vaccinatieadvies bij mensen met een cochleair implantaat.
Een cochleair implantaat is in het HIS alleen te registreren als ‘behandeling’-code: 1344 cochleair implantaat. Wanneer dit in uw HIS niet mogelijk is, kunt u deze patiënten ook handmatig toevoegen aan de selectie voor griepvaccinatie.
Patiënten met een verminderde weerstand tegen infecties (door een onderliggende aandoening of medicatiegebruik)
Dit is een heel brede en moeilijk afgrensbare groep. Zowel onderliggende aandoeningen als behandelingen kunnen de weerstand verlagen.
We noemen een aantal aandoeningen met verminderde weerstand (deze voorbeelden vallen niet onder andere categorieën), maar deze lijst is niet compleet:
Griep geeft een verhoogd risico op een secundaire bacteriële infectie. Het is aan te raden iedereen met een immuundeficiëntie tegen griep te vaccineren bij wie de weerstand tegen virale en bacteriële infecties is verminderd.
Er zijn zeldzame immuundeficiënties die alleen een verhoogd risico geven op schimmelinfecties of parasitaire infecties. Strikt genomen is griepvaccinatie voor deze groep niet nodig. U hoeft dit onderscheid tijdens de griepselectie niet te maken.
Patiënten met een (functionele) asplenie hebben een verminderde weerstand tegen gekapselde bacteriën. Griep geeft een verhoogd risico op secundaire bacteriële infectie. Griepvaccinatie is aan te raden bij deze groep mensen. Zie ook de LCI-richtlijn Asplenie.
Functionele asplenie komt voor bij patiënten die een miltinfarct hebben doorgemaakt of een hemolytische anemie hebben waarbij de erytrocyten een vormafwijking hebben (vooral bij sikkelcelziekte, en in zeldzame gevallen ook bij elliptocytose en sferocytose). Soms wordt bij deze aandoeningen de milt verwijderd. Na een traumatisch letsel aan de milt kan deze ook (gedeeltelijk) verwijderd worden.
Koorts kan een hemolytische crise uitlokken, wat een extra argument is voor vaccinatie.
Door de verbeterde behandelmogelijkheden komt gevorderde fibrose bij hepatitis C (vrijwel) niet meer voor. Bij hepatitis B komt dit nog wel voor.
B78 | Erfelijke hemolytische anemie | Er is een indicatie voor griepvaccinatie wanneer door koorts een hemolytische ‘crise’ kan ontstaan, die kan leiden tot een ernstige anemie waarbij transfusie nodig kan zijn. De oorzaak voor erfelijke hemolytische anemie kan liggen in: – fouten in de hemoglobulineketens (sikkelcelziekte B78.02 en thalassemie B78.01). Sikkelcelziekte is een indicatie voor griepvaccinatie. voor thalassemie, Zie B78.01. – fouten in enzymen (G6PD-deficiëntie B87.03, PK-deficiëntie). Beide zijn een indicatie voor griepvaccinatie – fouten in de erythrocytenmembraam (erfelijke sferocytose en nog zeldzamere beelden). Meestal geen indicatie voor griepvaccinatie, behalve wanneer de milt verwijderd is om de sferocytose te behandelen. Dragerschap is geen indicatie voor griepvaccinatie, ook niet wanneer er sprake is van een milde (normocytaire) anemie. |
B78.01 | Thalassemie | Er is een indicatie voor griepvaccinatie wanneer er sprake is van een klinisch beeld met meer dan alleen een milde (normocytaire) anemie. In elk geval wanneer er transfusiebehoefte is. Bij alpha-thalassemie is er sprake van ernstige ziekte wanneer 3 of 4 van de 4 alpha-globuline genen zijn aangedaan. Bij beta-thalassemie major is er een indicatie voor griepvaccinatie. Bij dragerschap (beta-thalassemie minor) niet. |
B99 | Andere ziekte(n) bloed/lymfestelsel/milt | Onder deze code kan een verwijderde milt geregistreerd zijn. Er is sprake van indicatie voor griepvaccinatie bij (functionele) asplenie. |
D72.04 | Drager hepatitis B/ chronische hepatitis B | Strikt genomen is er alleen een indicatie wanneer er sprake is van gevorderde leverfibrose. Omdat dit een moeilijk te toetsen criterium is, is afgesproken dat iedereen die behandeling krijgt voor een chronische hepatitis B uitgenodigd wordt voor griepvaccinatie. Dragerschap is geen indicatie voor griepvaccinatie. |
D97 | Cirrose/andere leverziekte | Er is een indicatie voor griepvaccinatie bij levercirrose en gevorderde leverfibrose. Er is geen indicatie bij leververvetting (NAFLD en NASH). |
De volgende behandelingen veroorzaken een verminderde weerstand:
Na orgaantransplantatie wordt langdurig (vaak levenslang) afweerverlagende medicatie gegeven. De meeste transplantatiepatiënten zullen geselecteerd worden op basis van gegevens uit het actuele medicatieoverzicht (AMO). Andere mogelijkheden betreffen de ICPC-code A87.02 ‘status na transplantatie’ of registratie van de transplantatie als behandeling. Meer informatie over beenmergtransplantatie.
De meeste auto-immuunziekten geven op zichzelf geen klinisch relevante afweerstoornissen. Behandelingen bij auto-immuunziekten in veel gevallen wel. De indicatie voor griepvaccinatie hangt samen met de weerstandsverlagende behandeling. Zie de LCI-richtlijn Vaccineren bij chronisch inflammatoire aandoeningen voor meer achtergrondinformatie.
Patiënten die immuunsuppressiva gebruiken (waarbij deze medicatie bekend is in het AMO en het afgelopen jaar voorgeschreven is) komen automatisch in de selectie. Het AMO is echter vaak niet compleet: medicatie die in dagbehandeling in het ziekenhuis toegediend wordt, staat nooit in het AMO. Het gaat om intraveneuze biologicals, chemotherapie en immunotherapie (zie ook oncologie hieronder). Ook kan er niet automatisch geselecteerd worden op het gebruik van predniso(lo)n (en andere orale corticosteroïden), omdat er pas sprake is van een klinisch relevant weerstandsverlagend effect wanneer er ≥ 20 mg/dag gedurende ≥ 14 dagen wordt gebruikt, of cumulatief ≥ 700 mg in een aaneengesloten periode. Alle stootkuren predniso(lo)n zijn niet relevant voor griepvaccinatie, en zouden tot fout-positieven leiden wanneer er wel op predniso(lo)n geselecteerd zou worden.
In veel gevallen wordt er bij medicatiegebruik toch geselecteerd op de aandoening waarbij immuunsuppressiva gebruikt worden. Groepen patiënten die (zeer) vaak weerstandsverlagende medicatie gebruiken (onder anderen patiënten met reumatoïde artritis of de ziekte van Crohn), worden automatisch geïncludeerd. Auto-immuunaandoeningen waarbij wisselend gebruikgemaakt wordt van weerstandsverlagende medicatie en waarbij een reëel risico bestaat dat het AMO niet compleet is, komen in de ‘te beoordelen’-lijst. (Bijvoorbeeld colitis ulcerosa, waarbij regelmatig jarenlange remissies bestaan zonder medicatiegebruik, of waarbij patiënten alleen mesalazine rectaal krijgen, maar ook regelmatig intraveneuze biologicals gebruiken).
Zie voor uitgebreidere toelichting het artikel ‘Selectie voor griepvaccinatie; dat moet toch makkelijker kunnen?!’ in Huisarts en Wetenschap.
In de oncologie kan de kanker zelf een verminderde weerstand veroorzaken (zeker in geval van hematologische maligniteiten en ook bij een aantal soorten solide tumoren). Ook (het gevolg van) de behandeling kan de weerstand verminderen.
Alleen hematologische maligniteiten worden in de selectie uit het HIS meegenomen. Wanneer alle maligniteiten in de selectie zouden worden opgenomen, zou dat een fors aantal fout-positieven opleveren en tot veel handwerk voor de huisarts leiden. Alleen actieve maligniteiten met actieve (of onlangs beëindigde) behandeling zijn immers relevant. Alle overlevenden van kanker zouden anders ten onrechte in de selectie terechtkomen.
Patiënten die een actieve behandeling voor een maligniteit ondergaan, kunnen zich met een verzoek voor griepvaccinatie bij hun huisarts melden. Huisartsen hebben geen rol in het actief oproepen van deze groep.
Tip: zet het ontvangen van retourberichten aan bij uw apotheker. Het AMO van de patiënt is dan completer en verstrekking van (door de specialist voorgeschreven) immunosuppressiva wordt in uw HIS geregistreerd.
Er is een indicatie voor griepvaccinatie wanneer immuunsuppressiva gebruikt worden:
B72 | Ziekte van Hodgkin | Hematologische maligniteiten bij volwassenen leiden vaak tot zeer langdurige immuunsuppressie (door ziekte én door (gevolgen van) behandeling). Het is redelijk om deze groep chronisch griepvaccinatie aan te bieden. Leukemie en lymfomen op kinderleeftijd hebben een goede kans op volledige genezing of zeer langdurige remissie. Griepvaccinatie is aan te bevelen tijdens actieve ziekte, en de eerste 2 jaar na beenmergtransplantatie. Indien de beenmergtransplantatie goed aangeslagen is, en er geen sprake is van graft versus host disease, is levenslange griepvaccinatie niet noodzakelijk. |
B72.01 | Ziekte van Hodgkin | Zie hierboven. |
B72.02 | Non-hodgkin lymfoom | Zie hierboven. |
B73 | Leukemie | Zie hierboven. |
B74 | Andere maligniteit bloed/lymfekstelsel | Zie hierboven. |
D94 | Colitis ulcerosa/ chronische enteritis | Er is een indicatie voor griepvaccinatie wanneer immuunsuppressiva gebruikt worden, zowel actueel gebruik als gedurende de wash-out periode. Pragmatisch kan het afgelopen jaar aangehouden worden. voor meer informatie over wash-out periodes Zie LCI richtlijn vaccinatie bij chronisch inflammatoire aandoeningen. |
D94.01 | Colitis ulcerosa | Zie hierboven. |
K99.05 | Arteriitis temporalis | Zie hierboven. |
L88 | Reumatoïde arthritis/ verwante aandoening(en) | Zie hierboven. |
L99.12 | Polymyalgia reumatica | Zie hierboven. |
In het volgende geval is er geen indicatie voor griepvaccinatie:
- Gebruik van schildkliermedicatie
Hypothyreoïdie is in veel gevallen het gevolg van een auto-immuunreactie op de schildklier. Deze auto-immuunreactie en de gevolgen van de behandeling hebben geen verminderde weerstand tot gevolg.
Patiënten geïnfecteerd met hiv
Iedereen met een hiv-infectie komt in aanmerking voor griepvaccinatie. Wanneer er geen virus detecteerbaar is en er normale T-cel-aantallen (CD-4) zijn, is er geen sprake van een (klinisch relevante) immuunstoornis. Dan kan in samenspraak met de patiënt besloten worden om af te zien van griepvaccinatie. Huisartsen hebben hier geen actieve rol in (en hoeven deze groep in de selectie niet uit te sluiten).
Patiënten die (recent) een beenmergtransplantatie hebben ondergaan
Het herstel van de immuunfunctie na een beenmergtransplantatie verloopt wisselend. Hervaccinatieschema’s starten in principe 6 maanden na de transplantatie. Wanneer het griepseizoen valt in de periode van 3 tot 6 maanden na de beenmergtransplantatie, kan de vaccinatie naar voren gehaald worden. De vaccinatierespons is dan waarschijnlijk wel verminderd.
De eerste 2 jaar na de transplantatie is er sprake van een (potentieel) ernstige, klinisch significante immuunsuppressie. Gedurende die periode is het advies om ook huisgenoten (en andere intensieve contacten zoals mantelzorgers) mee te vaccineren (op eigen kosten, zij vallen buiten het NPG), en langer als er sprake is van inadequaat immuunherstel, graft versus host disease of aanhoudend gebruik van immuunsuppressiva.
Daarna is het redelijk om levenslang jaarlijks griepvaccinatie aan te bieden. Patiënten die ooit een beenmergtransplantatie hebben gehad, lijken levenslang een (licht) verhoogde kans op (complicaties van) griep te hebben.
Kinderen en adolescenten van 6 maanden tot 18 jaar die langdurig salicylaten gebruiken
Kinderen en adolescenten die langdurig salicylaten gebruiken kunnen bij het optreden van een virale infectie (vooral waterpokken en influenza) het levensbedreigende reyesyndroom ontwikkelen. Hierbij is sprake van acuut leverfalen en encefalopathie.
Dit syndroom is de reden dat aspirine als pijnstiller niet meer wordt aanbevolen (bij kinderen). Deze groep staat nog wel in het Gezondheidsraadadvies, maar in de praktijk komt deze groep (vrijwel) niet meer voor. Er wordt ook niet op geselecteerd.
Mensen met een verstandelijke beperking
In het Gezondheidsraadadvies staat dat de behandelend arts op individueel niveau griepvaccinatie kan aanbieden aan mensen met een verstandelijke beperking die buiten een instelling wonen als ze een verhoogd risico lopen op (complicaties van) griep. In samenspraak met AVG-artsen is er voor gekozen om de hele doelgroep griepvaccinatie aan te bieden. De groep mensen met een verstandelijke beperking is heel divers. Er zijn op dit moment geen criteria om vast te stellen welke mensen wel, en welke niet een verhoogd risico lopen bij griep.
Zie de paragraaf ‘Griepvaccinatie en wils(on)bekwaamheid’ voor overwegingen rond wilsbekwaamheid die meespelen tijdens het vaccineren.
Zwangerschap
Het vaccineren van zwangeren heeft 2 doelen:
- Griepvaccinatie beschermt tegen griep, benauwdheidsklachten en ziekenhuisopname bij baby’s in de eerste 6 maanden. Baby’s onder de 6 maanden kunnen niet gevaccineerd worden tegen griep, maar lopen wel meer risico om ernstiger ziek te worden van griep. Voor een optimale antistofoverdracht via de placenta wordt gevaccineerd vanaf 22 weken zwangerschap. Vaccinatie is zinvol tot een paar dagen voor de bevalling, dus ook hoogzwangeren mogen gevaccineerd worden. Zij geven alsnog antistoffen via de placenta aan het ongeboren kind door. Als pasgeborenen na griepvaccinatie toch griep krijgen, verloopt de infectie meestal mild.
- Griepvaccinatie verkleint het risico om zelf ernstiger ziek te worden door griep met als mogelijke gevolgen benauwdheidsklachten of ziekenhuisopname.
Zwangeren met medische indicatie
Zwangeren met een medische indicatie worden op basis van die indicatie door de huisarts geselecteerd en uitgenodigd op het vaccinatiespreekuur, ongeacht de termijn van de zwangerschap. Zij kunnen gedurende hun hele zwangerschap veilig gevaccineerd worden. Het primaire doel van de vaccinatie is bescherming van de zwangere. Bescherming van de zuigeling is een secundair doel.
Mogelijk krijgt u vragen van zwangeren met een medische indicatie die tijdens het vaccinatiespreekuur nog geen 22 weken zwanger zijn en overwegen vaccinatie uit te stellen, om zo optimaal gebruik te maken van de placentaire overdracht. Het advies is om samen met de patiënt de voor- en nadelen af te wegen. Hierbij moet rekening worden gehouden met het soort medische indicatie, de termijn die nog moet worden gewacht en de incidentiecijfers voor griep op dat moment.
Zwangeren zonder medische indicatie
Zwangeren zonder medische indicatie komen in aanmerking voor griepvaccinatie wanneer zij 22 weken of langer zwanger zijn in de periode van 15 oktober tot 1 maart. De verloskundig zorgverlener verzorgt de voorlichting en uitnodigingen. Het consultatiebureau (JGZ) vaccineert. De huisarts heeft geen rol in deze route.