Goede infectiepreventie wordt steeds belangrijker vanwege globalisering, regelmatige uitbraken van pathogene ziekteverwekkers en de toename van het aantal bijzonder resistente micro-organismen (BRMO).
In de gezondheidszorg kan verspreiding van ziekteverwekkers grote consequenties hebben. Het voorkómen van infecties in de huisartsen- en verloskundigenpraktijk is daarom een belangrijk onderwerp dat continue aandacht vergt.
De principes van infectiepreventie en -bestrijding en de geadviseerde voorzorgsmaatregelen zijn voor de gehele gezondheidszorg vergelijkbaar. De tweede lijn kent diverse richtlijnen voor infectiepreventie. De werkwijze en praktijkvoering in de tweede lijn is echter anders dan in de eerste lijn. Daarom publiceerde de Werkgroep Infectie Preventie (WIP) in 2004 een aparte richtlijn voor de eerste lijn: de richtlijn Infectiepreventie in de huisartsenpraktijk. Deze richtlijn is in 2009 herzien. In 2004 verscheen ook de standaard Hygiëne en infectiepreventie in de eerstelijns verloskundige praktijk van de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV).
De KNOV, de Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie (NVMM), de Werkgroep Infectie Preventie (WIP) en het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) hebben besloten om de huidige richtlijnen voor huisartsen en verloskundigen samen te voegen en waar nodig te herzien.1,2
De herziene richtlijn Infectiepreventie in de huisartsen- en verloskundigenpraktijk geeft aan welke maatregelen bij ieder patiëntencontact nodig zijn en in welke situaties aanvullende maatregelen relevant zijn. De richtlijn is in lijn met de Nederlandse wet- en regelgeving en sluit zo veel mogelijk aan op de richtlijnenserie Algemene voorzorgsmaatregelen van de WIP die basale infectiepreventiemaatregelen beschrijft voor de gezondheidszorg. Deze serie bevat vijf richtlijnen: Accidenteel bloedcontact, Handhygiëne medewerkers, Algemene voorzorgsmaatregelen persoonlijke beschermingsmiddelen, Persoonlijke hygiëne medewerker en Persoonlijke hygiëne patiënt en bezoeker. Bij de formulering van de aanbevelingen is rekening gehouden met de praktische haalbaarheid en de specifieke situatie in de eerste lijn wat betreft het risico op infectie voor patiënt of hulpverlener.
Niet alle aanbevelingen in deze richtlijn zijn op korte termijn te realiseren; een implementatietraject is noodzakelijk. De aanbevelingen in deze richtlijn zijn daarom geen minimumnormen. Er is een aparte set minimumnormen voor de huisartsen- en verloskundigenpraktijk vastgesteld die naar verwachting binnen een jaar geïmplementeerd kan worden.
Praktische uitwerkingen van aanbevelingen zijn te vinden in aparte bijlagen, voor huisartsen uitgewerkt in de zogenoemde Praktijkwijzer.
Achtergronden
Infectieketen
Infecties worden veroorzaakt door micro-organismen zoals bacteriën, virussen, schimmels, protozoën en parasieten. Besmetting met een micro-organisme leidt niet altijd tot een infectie. Dit is mede afhankelijk van de pathogeniciteit van het micro-organisme. Sommige micro-organismen zijn altijd ziekmakend (obligaat pathogeen), andere zijn dit alleen als de gastheer aan bepaalde voorwaarden voldoet, bijvoorbeeld doordat deze een afweerstoornis heeft (geconditioneerd pathogeen). Daarnaast zijn er micro-organismen waarvan de meeste stammen niet in staat zijn om ziekten bij een bepaald soort gastheer te veroorzaken, deze noemt men apathogeen.
Om zich te handhaven en een infectie te veroorzaken moet een micro-organisme vanuit een besmettingsbron een gastheer kunnen bereiken waarin hij zich kan vermenigvuldigen. Vervolgens kan de gastheer op zijn beurt ook weer als besmettingsbron fungeren. Zo ontstaat een cirkel, ook wel de infectieketen genoemd.
Een besmettingsweg kan lopen via direct of indirect contact, via de lucht of via vectoren.
De levensduur van een micro-organisme is een belangrijke factor in de infectieketen. Deze is afhankelijk van verschillende factoren, zoals de intrinsieke eigenschappen van het micro-organisme en omgevingsfactoren. Sommige micro-organismen gaan bijvoorbeeld direct dood in de lucht omdat zuurstof voor hen toxisch is. Andere kunnen langdurig op oppervlakken in leven blijven en zich daar vermenigvuldigen.
Maatregelen die de overdracht van micro-organismen voorkomen
Hulpverleners moeten zich realiseren dat het doorbreken van de infectieketen de enige manier is om de verspreiding van infectieziekten tegen te gaan én dat veel micro-organismen op meer dan één manier kunnen worden overgedragen. Beide zijn essentieel bij preventieve maatregelen.
Het toepassen van de basale infectiepreventiemaatregelen verkleint het risico op overdracht van micro-organismen naar de medewerker en de omgeving of van de medewerker naar de patiënt en vice versa.
Maatregelen die hulpverleners kunnen nemen om overdracht van micro-organismen te voorkomen, zijn onder te verdelen in:
- beschermende maatregelen die overdracht van de hulpverlener naar de patiënt voorkomen, zoals handhygiëne en het gebruik van schoon/steriel instrumentarium;
- beschermende maatregelen die overdracht van de patiënt naar de hulpverlener en vice versa voorkomen, zoals het dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen en het gebruik van kwalitatief goed instrumentarium of materiaal dat goed te reinigen, desinfecteren/steriliseren is;
- overige maatregelen die de hoeveelheid micro-organismen reduceren, zoals hygiëne in de praktijkruimte en afvoer van medisch afval.
Leeswijzer
- De hoofdstukken geven aanbevelingen, waar nodig (bij nieuwe aanbevelingen en bij knelpunten) voorzien van een noot ter onderbouwing.
- Achtergrondinformatie staat in de tekst ná de aanbevelingen.
- Een overzicht van de wet- en regelgeving die van toepassing is, staat in bijlage 1.
- Afkortingen en definities staan in bijlage 2.
- Informatie over de (praktische) uitvoering van handelingen staat in aparte documenten die te vinden zijn bij de afzonderlijke hoofdstukken van de richtlijn. Deze documenten zijn geen onderdeel van de richtlijn.